Natuur

Webspin

De naam ‘wespspin’ heeft alles te maken met het uiterlijk; de spin kan niet steken, maar wel bijten en de beet is ongevaarlijk voor mensen. De naam is vooral te danken aan het relatief zeer grote vrouwtje. Ze heeft een zwart achterlijf met heldere gele, witte en diepzwarte grillige banden, vooral vlak voor het afzetten van de eitjes is het achterlijf sterk gezwollen.

De wespspin is een van de grootste Europese spinnen en is vanwege de lengte en kleuren moeilijk over het hoofd te zien.

Het mannetje van deze soort kan hooguit twee keer paren, omdat hij bij het paren een van zijn twee genitaliën in het vrouwtje laat zitten. Dat verkleint de kans dat andere mannetjes zich succesvol kunnen voortplanten met het vrouwtje. Mannetjes weten een onsuccesvolle bevruchting te vermijden door een maagdelijk vrouwtje te verkiezen. Zo’n vrouwtje scheidt een specifiek feromoon af dat opgepikt wordt door mannetjes.

Het mannetje wordt echter na de paring vrijwel altijd ingesponnen en later opgegeten, zodat een tweede paring eerder uitzonderlijk is. Hij dient het vrouwtje tot voeding, wat de ontwikkeling van zijn nageslacht ten goede komt. Als het mannetje geluk heeft, is het vrouwtje pas verveld, dan zijn haar kaken nog zacht en maakt hij de grootste kans om te paren zonder opgegeten te worden vóór zijn sperma is afgegeven.