De kneu (Linaria cannabina) is een kleine zangvogel. Het is een vogel die veel voorkomt in open, halfwoestijnachtige landschappen, graslanden, heidevelden, en soms ook in landbouwgebieden. De kneu is een typische vogel van het open veld en wordt vaak gezien als een “veld” of “grasland” soort. Hij is vrij algemeen in België, vooral in de zomermaanden, maar zijn populatie is de laatste decennia wel wat afgenomen door veranderingen in het landschap en de afname van geschikt leefgebied.
Kenmerken van de kneu:
- Uiterlijk:
- Mannetje: Het mannetje heeft in het broedseizoen een opvallend uiterlijk, met een kastanjebruine rug en een grijze kop. De borst is ook roestbruin en de buik is lichter. De kneu heeft een dikke, conische snavel, die geschikt is voor het eten van zaden. In vlucht zijn de vleugels meestal donkerbruin met witte randen.
- Vrouwtje: Het vrouwtje is minder kleurrijk dan het mannetje. Het heeft een bruinachtige kleur met een lichte buik en een lichte wenkbrauwstreep. Vrouwtjes zijn moeilijker te onderscheiden van de mannelijke kneu’s, vooral buiten het broedseizoen.
- Jonge vogels: Jonge kneutjes hebben een meer gedempt verenkleed en lijken op vrouwtjes, maar zijn over het algemeen lichter gekleurd.
- Afmetingen: De kneu is een vrij kleine vogel, met een lengte van ongeveer 12-13 cm en een spanwijdte van 20-25 cm.
Gedrag:
- Voeding: De kneu eet voornamelijk zaden van gras- en kruidachtige planten. Hij heeft een krachtige, conische snavel waarmee hij zaden uit planten haalt, wat hem onderscheidt van andere zangvogels die vaak insecten eten. In de zomer kan de kneu zich ook voeden met insecten, vooral tijdens het broeden wanneer hij eiwitrijk voedsel nodig heeft voor zijn jongen.
- Zang: De kneu heeft een kenmerkende, scherpe zang die klinkt als een serie staccato tonen, meestal hoog en snel. De zang is typisch voor de mannelijke kneu, die deze gebruikt om zijn territorium af te bakenen en vrouwtjes aan te trekken.
- Gedrag in vlucht: De kneu heeft een snelle en rechtlijnige vlucht, waarbij hij korte stukjes vliegt tussen gras of struiken. De kneu is ook bekend om zijn typische “wip”-gedrag wanneer hij op de grond of in gras zit, waarbij hij regelmatig met zijn staart op en neer beweegt.
Leefgebied:
De kneu komt voor in een breed scala aan open, grasrijke omgevingen zoals akkers, graslanden, heidevelden, braakliggende terreinen en bermen. Hij heeft een voorkeur voor gebieden met weinig bomen, maar wel voldoende struiken of hoog gras waar hij kan schuilen en zijn nest kan bouwen.
Migratie:
De kneu is een gedeeltelijke trekvogel. In Nederland is hij een zomergast: hij komt in het voorjaar om te broeden en vertrekt in de herfst naar het zuiden, naar gebieden zoals Zuid-Europa en Noord-Afrika, waar hij de winter doorbrengt.
Bescherming:
Nikon D7500 – 500mm
Locatie: Uitkerke