De aalscholver is een grote, zwarte, visetende vogel met een gehaakte snavel. Je ziet de aalscholver meestal ronddobberen op zee, in meren of vijvers, of op een zonnige plek waar hij met gespreide vleugels zit om ze te laten drogen.
In het voorjaar zijn de aalscholvers het mooist. Dan hebben ze witte veren op hun wangen en dijen, en zilverwitte manen op hun kruin en in hun nek. De onbevederde keel van de aalscholver kleurt dan geel. In het broedseizoen verdwijnt dit prachtkleed.
De aalscholver zit vaak met uitgespreide vleugels op een rots, ponton, paal, op de grond of in een boom om hun verenkleed te laten drogen. De veren van een aalscholver worden natter dan bij andere watervogels. De aalscholver kan namelijk alle lucht uit zijn veren persen, en de bijzondere structuur van de vleugelveren maakt dat er daar water kan binnendringen. Hierdoor kan hij gemakkelijker en dieper duiken naar vis. Het zijn dus enkel de vleugels die nat worden, het lichaam blijft droog en beschermd om warmteverlies te beperken.